Ik zit met Cas aan een tafel. We maken staartdelingen en keersommen met grote getallen. Hij vindt het moeilijk, zegt hij, maar werkt goed door. Na de vierde som is hij afgeleid. “Komt door mijn ADHD,” zegt hij.
Ik knik. “Heb je veel last van je ADHD?” vraag ik hem. “Ja,” antwoordt hij. “Ik word er heel druk van. Zoals nu: jij ziet het misschien niet, maar ik tik de hele tijd al met mijn voeten op de grond.”
Ik heb het allang gehoord.
“Of ik klik met mijn pen, en eigenlijk ook zoals NU nu, want ik praat dan de hele tijd over van alles en nog wat, en…” “Laten we dan weer even verder gaan met de volgende som,” stel ik voor. “Dan hoef je even niet te praten.” Cas vindt het een goed idee.
Na het maken van de volgende som kijkt hij me aan en vraagt: “Heb jij eigenlijk iets? ADHD of zo?” Ik schud mijn hoofd. “Niet dat ik weet,” zeg ik. “Misschien heb ik wel ‘iets’, maar ik ben er nooit op getest.”
“Weet je wat me erg lijkt?” vervolgt hij. “Autisme. Als je autisme hebt, kun je bijna geen vrienden maken. Nou, dat probleem heb ik niet, hoor! Zet mij op een camping neer en binnen een kwartier heb ik al tien vrienden!” Ik geloof hem direct, zo innemend als hij is.
“Maar jij hebt dus geen ADHD?” vraagt hij opnieuw.
“Nee,” zeg ik, omdat ik dat vrij zeker weet. “Ik heb geen ADHD”.
Hij zucht. “Ik zou zo graag eens willen weten hoe het is om een leven te hebben zónder ADHD…hoe het is om gewoon normaal te zijn.”
Ik kijk naar zijn gezicht en weet even niet goed hoe ik moet reageren.
“Hoe dénk je dat je dan zou zijn, als je geen ADHD zou hebben?” vraag ik hem.
Hij denkt even na. “Nou, dan kon ik me heel goed concentreren en kon ik heel lang doorwerken aan sommen, zonder steeds op iedereen te reageren en zonder steeds van alles te vertellen.”
“Zullen we doen alsof?” stel ik voor. Hij kijkt me vragend aan, met een kleine glimlach.
“Als je nu deze twee sommen maakt en doet alsof je geen ADHD hebt. Misschien kun je dan voelen hoe het zou zijn als je het niet had.” “Ja!” roept hij. “Oké, dat ga ik doen!”
Hij gaat ijverig aan de slag. Waarschijnlijk heeft hij zelf niet in de gaten dat hij toch nog met de top van zijn schoenen tegen de stoel tikt. Hij doet echt zijn best om niet te praten. Soms hoor ik hem ademhalen, maar houdt hij zich toch stil.
“En?” vraag ik na afloop. “Hoe vond je het?”
“Om eerlijk te zijn vond ik het maar saai,” zegt hij. “Ik had het idee dat ik geen contact meer had met jou omdat we niet aan het praten waren.”
“Hm,” zeg ik. “Dus doordat jij ADHD hebt en veel praat heb je ook snel contact met andere mensen?” “Ja,” zegt Cas. “Dat gebeurt ook op de camping en daarom heb ik zoveel kinderen om me heen die met me willen spelen.” “Dus je ADHD is soms vervelend, maar heeft ook een fijne kant?” Cas denkt even na en glimlacht dan. “Ja!” zegt hij dan. “Want zonder ADHD zou ik een saaie Cas zijn!”
Ik glimlach. “Ik zou daarin maar niet te veel veranderen,” zeg ik tegen hem. “Ik vind het leuk zoals je bent.” Cas kijkt trots en stoer tegelijk. “Ik eigenlijk ook,” zegt hij.
Missie geslaagd.